Sinds 2004 verzorg ik elke 14 dagen artikelen met opinie en informatie over de Nederlandse energiemarkt. Tot 2018 onder de naam Vrijhandelsoptiek en sinds 2018 onder de naam Trilemma. Trilemma wordt uitgegeven door Nieuwsbureau Energeia, onderdeel van de FD Mediagroep.
Trilemma becommentarieert actuele ontwikkelingen in de energiemarkt. Met informerende artikelen en prikkelende opinies, levert Trilemma een bijdrage aan de vormgeving van goed functionerende markten voor elektriciteit, gas en aanverwante producten, zoals garanties van oorsprong en emissierechten. Trilemma is meer dan feiten, biedt meer dan een mening. Het is geen herkauwer van bekende posities, maar levert de noodzakelijke stof tot nadenken.
Zie onderstaand voorbeeld:
Waar blijft de Consumentenbond 2.0?
Oorspronkelijke publicatie 8-8-2022:
https://energeia.nl/trilemma/40103254/waar-blijft-de-consumentbond-2-0
De Consumentenbond roept minister Jetten op actie te ondernemen tegen te lage vergoedingen voor teruggeleverde elektriciteit. De bond rekent erop dat in de nieuwe Energiewet komt te staan dat leveranciers op zijn minst ruim 70% van het kale leveringstarief moeten betalen. Echter, die wet is nog niet van kracht en in de tussentijd betalen leveranciers volgens de bond te weinig voor terugleveringen. De minister zou daarom een ondergrens moeten vaststellen. Met die oproep gaat de Consumentenbond er aan voorbij dat Jetten ook een bovengrens voor de terugleveringsvergoedingen heeft aangekondigd ter bescherming van alle consumenten. Voor de energiemarkt zou het een goede zaak zijn als de Consumentenbond zich die denk- en werkwijze van Jetten eigen maakt.
Consumentenbond wil actie van Jetten op te lage terugleververgoedingen
In de recente Kamerbrief over de afbouw van de salderingsregeling meldt minister Rob Jetten (Klimaat en Energie, D66) te willen vasthouden aan 80% van het kale leveringstarief als wettelijk minimum, zoals gecommuniceerd door het vorige kabinet. Wel wil Jetten dat minimum geleidelijk aan verlagen om leveranciers ruimte te bieden voor marktwerking. Bovendien wil de bewindspersoon een absoluut maximum vaststellen om de energieleveranciers te beschermen tegen te hoge prijzen voor de verplichte inkoop. Immers, de meerkosten die leveranciers verplicht moeten dragen worden aan alle klanten, ook diegenen zonder zonnepanelen, doorberekend. Zodoende kunnen de lasten van een te hoge minimumvergoeding leiden tot onevenredig hoge elektriciteitstarieven voor klanten zonder zonnepanelen, aldus Jetten.
Vast percentage remt vooruitgang
Een vast percentage van het leveringstarief als minimale vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit is alleen zinvol voor contracten met vaste prijzen. Zelfs piek- en daltarieven compliceren de berekening van het verschuldigde tarief. Systeemtechnisch is het afrekenen van het werkelijke verbruik tegen uurtarieven echter superieur. Afnemers met verplaatsbaar verbruik zouden bij voorkeur contracten met ‘slimme meter allocatie’ moeten afsluiten om vervolgens verbruik zoveel mogelijk weg te houden uit relatief dure uren ten gunste van verbruik in relatief goedkope uren. Die werkwijze draagt bij aan een betrouwbare, duurzame en betaalbare elektriciteitsvoorziening, maar wordt ontmoedigd door de systematiek van terugleververgoedingen. Immers, als de zon volop schijnt zijn uurprijzen op de spotmarkt laag. Bezitters van zonnepanelen zijn daardoor financieel beter af met 80% van de vaste prijs in een langere termijn contract maar hebben dan geen prikkel meer om te schuiven in het verbruik, anders dan zoveel mogelijk direct benutten van de eigen opwek.
Het cruciale kenmerk dat energie een mengproduct is dat door alle actieve leveranciers op dezelfde grondstofmarkten wordt ingekocht, lijkt de Consumentenbond te ontgaan. Aan dat mengproduct zelf valt door de leveranciers niets te verbeteren want het echte ‘product’ is de zakelijke dienstverlening. Derhalve werkt het maximeren van de terugleververgoeding marktverstorend, want van nature zullen leveranciers met hun tarieven zo dicht mogelijk bij de inkoopkosten van de energie willen blijven om de risico’s te minimaliseren. Waar ze wel invloed op hebben zijn zaken zoals marketing, klantenadministratie, verwerken meterstanden, incasso en dergelijke. Deze dienstverlening kan altijd beter, efficiënter, doelgerichter en klantvriendelijker et cetera. Daar zou de Consumentenbond zich op moeten richten in plaats van pleiten voor herverdeling van geld van mensen zonder zonnepanelen naar mensen met zonnepanelen.
Vooreerst is het aan de leveranciers om iets aan te bieden en aan de afnemers om uit de aanbieders te kiezen. Daarbij is niet alleen de prijs van belang, maar zijn er ook diverse andere factoren die mee zouden moeten wegen in die keuze. Zo kan de (vermeende) kredietwaardigheid van de leverancier of diens klantvriendelijkheid of duurzaamheid voor de klant van belang zijn. In voornoemde Kamerbrief merkt Jetten echter terecht op dat de onderhandelingspositie van kleinverbruikers relatief zwak is tegenover grote bedrijven. Echter, juist keuzevrijheid en concurrentie tussen leveranciers beoogt de onderhandelingspositie van consumenten te versterken. Organisaties zoals de Consumentenbond kunnen daar een belangrijke rol bij spelen, zowel door consumenten te helpen bij het maken van keuzes, als bij het scherp houden van die ‘grote bedrijven’.
Essentieel in het spel tussen aanbieder en afnemer is dat de koek geen vastomlijnde omvang heeft, maar afhankelijk van de keuzes die individuele spelers maken, groter of kleiner kan worden. Meer in het bijzonder, als consumenten massaal kiezen voor producten die leveranciers opzadelen met risico’s die ze niet of nauwelijks kunnen managen, dan is uiteindelijk iedereen slechter af. Juist daar kan een Consumentenbond 2.0 zijn waarde bewijzen door de keuzes van de consumenten in de richting van een evenwichtige verdeling van lusten en lasten te sturen. Dat betekent het innemen van een gematigde positie waarbij niet alleen rekening wordt gehouden met de zwakke onderhandelingspositie van individuele consumenten, maar ook met het belang van consumenten in het algemeen.
Een concreet voorbeeld is de zogenaamde Vangnetregulering die voorschrijft dat leveranciers vier weken voordat een tarief in levering komt dit aangemeld dienen te hebben bij ACM. Dat geeft ACM de tijd om in actie te komen als zij dit leveringstarief te hoog vindt. Dat lijkt gunstig voor consumenten, maar welbeschouwd jaagt dit leveranciers op kosten en zorgt dus voor hogere tarieven. Immers, inkoopkosten kunnen in de tijd tussen aanmelding en toepassing fors oplopen waardoor het aangemelde tarief nog voor toepassing al weer te laag is. Om dat te voorkomen zullen leveranciers proberen om zo hoog mogelijke tarieven aan te melden en die mogelijk ook toe te passen, zelfs als het niet nodig is. Wellicht biedt dat een Consumentenbond 2.0 de kans om onnodige risico’s bij leveranciers weg te halen zodat alle consumenten kunnen profiteren van lagere tarieven. Een soortgelijk voorbeeld is het recht om met dertig dagen vooraanmelding uit lange termijn vaste prijs contracten te stappen. Voor de lusten van een enkeling betaalt het hele collectief onnodig hogere systeemkosten.
Eind vorig jaar toonden debacles als met Welkom Energie dat de wereld ingrijpend is veranderd. Zaken waar in het verleden nauwelijks bij werd stilgestaan, zoals het feit dat welkomstbonussen onzeker zijn omdat die pas na afloop van een contract worden uitbetaald, moeten nu uitdrukkelijk bij het maken van leverancierskeuzes worden meegewogen. Voor de Consumentenbond ligt daar een belangrijke taak maar dan moet wel afscheid worden genomen van de oude reflex dat elke zege op een leverancier een overwinning voor het collectief betekent, want in de huidige energiemarkt is vaak het tegenovergestelde het geval. Vanzelfsprekend houdt dat ook in dat de Consumentenbond zich uit de wereld van energieprijsvergelijkers terug zou moeten trekken.